Iedereen boven de dertig kan de beelden nog zo oproepen. De laag hangende zon, de fanfarekorpsen, het van zelfvertrouwen blakende gezicht van de president. De president die op bezoek was in Afrazië, een onrustig en goeddeels corrupt land waarmee hij de diplomatieke betrekkingen wilde aanhalen. De president die, in verlegenheid gebracht door zijn afnemende populariteit en de kritiek op zijn vermeend anti-Afrikaanse beleid, wilde laten zien dat hij niet neerkeek op de plaatselijke bevolking en haar gebruiken.
Begeleid door de mannen van zijn veiligheidsdienst stapte hij uit zijn gepantserde wagen om een wandeling te maken door de nauwe straatjes van Afraat. Hij glimlachte.
Ik herinner me dat grote, onhandige lichaam naar achteren slaan toen de kogel hem raakte, ik herinner me de beveiligers die zich vergeefs op hem stortten, ik herinner me de voeten van deze eens zo machtige man, levenloos en slap. Vijf mei 2017, five five, de datum staat voor altijd in de geschiedenisboeken gebrand.
Dezelfde avond nog werd duidelijk dat de moord was gepleegd door een vijfentwintigjarige, blanke man, geboren in de Verenigde Staten maar sinds enkele maanden als uitwisselingsstudent woonachtig in Afrazië. Zijn achternaam, Goldstein, werd binnen enkele maanden afgekort tot G. Die ene letter volstond, zo berucht was hij geworden. G, die twintig jaar geleden de koers van de wereldgeschiedenis veranderde door de president van de VS met één welgemikt schot om het leven te brengen.
Ondanks grote diplomatieke druk had de Afrazische regering geweigerd G. zomaar uit te leveren. In de hoop op een gunstige regeling met de nieuwe president van de VS stopten ze hem weg in de strengst beveiligde gevangenis van het land. Journalisten van over de hele wereld wilden G. spreken. Iemand als ik was bij voorbaat kansloos, en niets zou daar verandering in brengen. Dat was tenminste mijn verwachting.
Maar er werd een nieuwe president gekozen, een die weinig belangstelling toonde voor de slepende zaak die de moord was geworden. Toen bleek dat die gunstige regeling waarop de Afraziërs hadden gehoopt er nooit zou komen, werden de banden tussen de twee landen officieel doorgesneden. Dat was het moment dat G. zijn politieke nut verloor, en dat veel journalisten afhaakten. Uiteindelijk bleef ik als enige over. Maandenlang heb ik gecorrespondeerd met de desbetreffende gevangenisdirecteur, totdat hij er uiteindelijk mee instemde dat ik in direct contact trad met G., door middel van brieven. Dat was drie jaar geleden. Drie jaar lang heb ik geprobeerd G.’s vertrouwen te winnen. De toon van de brieven begon zakelijk, maar werd langzaamaan vriendschappelijker. Wanneer hij jarig was geweest, vroeg ik naar de viering van zijn verjaardag. Net zoals hij informeerde naar mijn carrière, naar mijn vrouw, naar mijn leven. Ik was eerlijk tegen hem. Misschien wel te eerlijk.
Mijn hoop op een ontmoeting was al bijna vervlogen, toen ik vorige maand een officieel uitziende brief ontving. G. had het gevangenisbestuur zover gekregen in te stemmen met een ontmoeting. Een uur lang zou ik hem mogen bevragen. Zo is het gekomen dat ik hier vandaag door die dreigende gietijzeren poort stap, dat ik mijn telefoon en mijn sleutels afgeef, dat ik word doorgelicht en gefouilleerd.
Ik word naar een ijskoude, witte kamer geleid, in het midden waarvan een metalen tafeltje staat. Boven het tafeltje hangt een TL-balk, aan mijn linkerkant bevindt zich een grote spiegel waarachter vermoedelijk de directeur staat, omgeven door mannen die het gesprek elk moment kunnen stopzetten. Ik neem plaats aan het tafeltje, op een van de twee metalen stoeltjes. Het wachten op G. begint, het wachten op het allereerste interview met de moordenaar van de president.
Vanuit journalistiek oogpunt is G. nog altijd een interessante figuur, over wie boeken en wetenschappelijke studies zijn geschreven, over wiens leven vorig jaar zelfs een biopic is gelanceerd, maar mijn interesse in de man is niet alleen journalistiek van aard. Deels komt ze voort uit nostalgie: ik weet nog goed hoe ik me voelde toen de president aan de macht kwam, toen hij de grondwet naar zijn hand zette, toen hij internationale verdragen schond en grote groepen mensen vernederde, toen hij het land ontwortelde. Ik voelde me één worden met de geschiedenis. De onmacht die me in zijn greep hield, het immense gevoel van desoriëntatie.
Maanden achtereen had ik me destijds afgevraagd wat ik kon doen om dat gevoel kwijt te raken, hoe mijn zorgen het beste te articuleren. Ik begon te schrijven: ingezonden brieven, opiniestukken. Ik schreef en drukte pamfletten die werden uitgedeeld bij demonstraties. Als de president nooit zou zijn gekozen, werkte ik vermoedelijk nog altijd bij de drukkerij, aftellend tot de volgende koffiepauze. Toen mijn stukken steeds vaker werden gepubliceerd, nam ik ontslag om me helemaal op het schrijven toe te leggen. Maar hoe meer ik schreef, hoe groter het besef dat mijn woorden niet reikten tot de ambtswoning, de president hoorde ze niet, en bleef onaangedaan zitten. Maar hoe kon ik mijn ongenoegen anders uiten? Bestond er een handeling die afdwong wat woorden niet konden afdwingen: de val van de president?
Die handeling bestond, natuurlijk bestond die. Ik herinner me een cover uit die tijd, van een Iers tijdschrift. Het hoofd van de president was afgebeeld achter een dradenkruis van een hypothetische scherpschutter. De begeleidende tekst: Waarom niet? In het bijbehorende artikel werd de katholieke theoloog St. Thomas Aquinas geciteerd, die zei dat iemand die een tiran vermoordde om zijn land te beschermen niets dan lof verdiende. Er werd stilgestaan bij Cassius en Brutus, die reden hadden gezien Caesar te vermoorden, de dictator die feitelijk een einde aan de Republiek had gemaakt. Utilistische filosofen kwamen aan het woord, die meenden dat de juistheid van een handeling volledig werd bepaald door zijn gevolgen. Als een kwaadaardige handeling leidde tot een toename in geluk voor een grotere hoeveelheid mensen, was er dan nog sprake van een kwaadaardige handeling? Zo schiep men, achteraf bezien, het theoretisch kader voor de aanstaande moord. En twee maanden later voegde G., zoals dat heet, de daad bij het woord. De president sloeg achterover, de beveiligers doken op hem, het was te laat. Als verdoofd keek ik naar de televisie, niet wetend of ik moest rouwen of juichen.
Stappen op de gang. Zes voeten, drie mensen. Het licht dat onder de deur door schijnt wordt onderbroken door schaduwen. Een bewaker komt binnen, en dan staat hij daar, G. Hij neemt plaats tegenover me, de bewakers gaan bij de deur staan en kruisen hun armen. Daar zit hij, de vleselijke, sterfelijke, ouder geworden versie van de G. zoals de wereld hem kent. Zijn ogen liggen dieper in hun kassen dan vroeger, en ten opzichte van de paar foto’s die in de kranten hebben gestaan is hij aanzienlijk afgevallen. Hij zegt dat het wat voeten in de aarde heeft gehad, maar dat we hier nu eindelijk zitten, tegenover elkaar. Zijn stem, die ik nooit eerder heb gehoord, is zacht en melodieus. Zijn taalgebruik is dezelfde als in zijn brieven, zijn gevoel voor understatement, zijn licht archaïsche woordkeus. Al die uren die ik heb nagedacht over de eerste vraag die ik hem zou stellen. En nu zit ik hier en hoor ik mezelf vragen: hoe is het nu met je?
G.: ‘Ik hoop dat je het me zult vergeven dat ik geen antwoord geef op die vraag. Het is de enige vraag die me hier nog wordt gesteld, en wel door de maatschappelijk werker die verplicht is hem af en toe te stellen, zonder dat mijn antwoord hem iets interesseert. De vraag is kortom een karikatuur geworden. Bovendien zou mijn antwoord niemand iets zeggen. Je kunt je vast wel een voorstelling maken van de quality of life waarmee een moordenaar van presidenten dagelijks te maken krijgt. En als je dat niet kunt, mag je jezelf gelukkig prijzen.’
Je zit nu precies twintig jaar vast. Herinner je je de dag nog die je hier deed belanden?
‘Ik denk dat iedereen zich die dag nog wel herinnert. Al zullen mijn herinneringen anders zijn dan die van de meeste mensen. Ik heb nadien geen televisiebeelden gezien, geen programma’s waarin de daad eindeloos werd geanalyseerd. Wat ik me herinner, is de wandeling naar het gebouw van waaruit ik zou schieten, naar het raam waarvan ik wist dat het slecht gecontroleerd zou worden, omdat het zich op een zogenaamd onlogische plek bevond. Elke stap die ik zette was van tevoren opgemeten en beredeneerd, ik hoefde maar de bewegingen uit te voeren die ik me zo vaak had ingebeeld, het was alsof ik slaapwandelde. Ik slaapwandelde naar het raam, haalde het geweer tevoorschijn, plaatste het uiteinde van de loop tussen de twee glasscherven in het kozijn die de zon weerkaatsten. Zoals je vermoedelijk weet kende ik dat kozijn, kende ik dat gebouw, de universiteit bevond zich in die buurt. Honderden YouTube-filmpjes had ik bestudeerd. Het geweer, besteld op het deepweb, was eenvoudig te bedienen, daarop had ik het uitgekozen. Ik had geoefend, in bossen, in de woestijn. Hij bevond zich op nog geen veertig meter van mijn raam. Zelfs voor iemand die nog nooit op een levend wezen had geschoten, was het geen moeilijk schot. Ik wachtte en kneep op het juiste moment in de trekker. Dat is mijn versie van die dag.’
En de arrestatie, wat weet je daar nog van?
‘Alle arrestaties zijn in beginsel hetzelfde. Geschreeuw, handboeien, een busje.’
Goed, de nasleep dan. Wat opviel was dat je je nooit hebt verzet tegen de aanklacht. Af en toe kwamen statements van je naar buiten, waarin je de daad opeiste zonder ook maar een greintje berouw te tonen.
‘Zou berouw, of dat nu gespeeld was of niet, enig verschil hebben gemaakt? Voordat ik de moord pleegde, was ik geen typische moordenaar in spe. Ik koesterde geen geweldsfantasieën of agressieve dromen, ik betaalde mijn belastingen, als het nodig was liet ik de hond van mijn buren uit, ik was een student met goede cijfers, had nog nooit een trekker overgehaald. In de jaren voor de opkomst van deze president was mijn politieke betrokkenheid gering geweest. Goed, je kent mijn dossier. Ik had geen raar, vertekend beeld van de waarde van een leven. Ik wist waar ik aan begon. Ik wist dat ik iemand van het leven ging beroven, dat ik zijn kinderen tot wezen en zijn vrouw tot weduwe zou maken. Voor mij is het een kwestie van beschaving om je niet achteraf te beklagen, of obscene tekenen van gewetenswroeging te tonen. Als ik die heb, dan onderga ik ze alleen, in mijn cel.’
Geen spijt? Nooit?
‘Nooit.’
Het is bijzonder lastig om iemand sympathiek te vinden die geen berouw toont.
‘Als ik veel waarde hechtte aan een positief imago, zou ik vermoedelijk niet de leider van de vrije wereld hebben vermoord. Ik vraag om niemands sympathie.’
Wist je wat de moord teweeg zou brengen?
‘Ik wist niet wat er met de wereld zou gebeuren, maar ik achtte het aannemelijk dat de zaken er beter voor zouden staan met een ander aan het roer. En volgens mij heeft de geschiedenis me gelijk gegeven. Natuurlijk, er zijn nog altijd grote wereldwijde problemen, maar die periode van verhevigde chaos, die morele wetteloosheid die elk moment had kunnen ontsporen, die hebben we achter ons gelaten. De wereld is er beter op geworden.’
Vlak voor de moord schreef je een manifest, De kapitalistische maatschappij en zijn toekomst. Toen duidelijk was geworden dat het manifest was geschreven door de moordenaar van de president, werd het als bijlage gepubliceerd in enkele grote kranten. Ergens in dat manifest schrijf je: ‘Je moet de geschiedenis zien als de som van twee delen. Een willekeurig deel dat bestaat uit onvoorspelbare gebeurtenissen die zich schijnbaar niet volgens enig patroon voltrekken, en een regulier deel, dat weer bestaat uit langetermijnprocessen en min of meer duurzame historische trends.’ Tot welk deel van de geschiedenis reken je jouw daad?
‘Dat is een moeilijke vraag. Een moordaanslag is natuurlijk een onvoorspelbare gebeurtenis, dat is zo ongeveer de essentie ervan. Anderzijds zijn er in de geschiedenis tal van voorbeelden van moordaanslagen op alleenheersers en despoten te vinden. Er bestaat zelfs een woord voor: tirannicide. Menig filosoof is van mening dat de moord van een despoot die consequent tegen de belangen van zijn onderdanen in gaat, die zijn eigen mandaat schept en uitbouwt, zowel wenselijk als legitiem is. Volgens John van Salisbury, een filosoof uit de twaalfde eeuw, moeten we een staat zien als een politiek organisme, waarin alle ledematen en organen actief met elkaar samenwerken, ten bate van elkaar en het grotere geheel. Als een van de organen zijn taak ineens niet meer uitvoert en geen rekening meer houdt met de rest van het lichaam, is het de plicht van het lichaam om dit zieke orgaan af te stoten. Je kent het grootzegel van de VS? De adelaar die op documenten van de staat wordt gedrukt? Weet je wat Benjamin Franklins voorstel was voor de leus die op het grootzegel moest komen te staan? “Rebellie tegen tirannen is gehoorzaamheid aan God.”’
Maar hoe je het wendt of keert, het mandaat van de president was niet geschapen door de president zelf. Hij was democratisch gekozen.
‘Hij kreeg liefst drie miljoen stemmen minder dan zijn tegenkandidaat. Bovendien geldt de democratische stem niet als excuus. Hitler was ook democratisch gekozen. Is een tiran die is gekozen zoveel beter dan een tiran die niet is gekozen? De democratische stem verleent legitimiteit aan de allereerste dag van de president, daarna behoort hij zijn legitimiteit zelf te verdienen, met zijn woorden en handelingen. De president over wie wij het hebben, trok zich niets aan van internationale verdragen, nationale wetten, of universele waarden. En vergis je niet, het lichaam kwam wel degelijk in opstand. Herinner je je de demonstraties niet, de protesten, het verzet, de chaos op de beurzen? Er was sprake van een hoge, levensbedreigende koorts, die mogelijkerwijs zou leiden tot de dood van het lichaam.’
Heb je het idee dat het politieke en maatschappelijke klimaat van destijds invloed heeft gehad op jouw daad?
‘Dat is moeilijk te zeggen. Ik werd natuurlijk net zozeer beïnvloed door dat klimaat als dat ik het vormgaf. Ongetwijfeld heeft die koorts, zoals ik het liever noem, invloed op mij gehad. Maar tegenwoordig wordt mijn daad gezien als het ultieme uitvloeisel van die koorts, het hysterische hoogtepunt ervan. Zo zie ik het niet. Mijn daad is rationeel en weloverwogen geweest, het was de daad van een chirurg die het lichaam in alle kalmte had bestudeerd en wist dat het moment gekomen was om in te grijpen.’
Achteraf zeiden aanhangers van de president dat de kogel van links kwam, ook gezien uw linkse sympathieën uit het verleden.
‘Dat heb ik altijd een onzinnige en misleidende gedachte gevonden. Links heeft niets met mijn handeling te maken. Er is geen politieke stroming of groep die voor mijn daad verantwoordelijk gehouden kan worden. Ik heb de trekker overgehaald, ik, en niemand anders.’
Jij hebt je opgeofferd.
‘Dat is een wel erg theatrale voorstelling van zaken. Veel mensen zagen dat er iets moest gebeuren. In je brieven heb je geschreven dat jij een van hen was. Maar ik was de enige die op die dag besloot dat het iets een moordaanslag zou zijn. En tot op de dag van vandaag denk ik dat ik gelijk had.’
Als je in twee zinnen zou moeten uitleggen waarom je het hebt gedaan?
‘Vanaf een bepaald punt staat apathie gelijk aan medeplichtigheid. Ik zag hem begaan en ik wist dat het kwalijker was om vast te houden aan dat bekrompen Christelijke gebod gij zult niet doden, dan om zelf de handschoen op te pakken. Dat besef drukte elke dag zwaarder op me. Er waren meer mensen die dat vonden, natuurlijk, maar geen van hen woonde waar ik woonde, geen van hen kende de buurt die de president zou bezoeken. Iemand moest het doen en ik was de aangewezen persoon. Waren dat twee zinnen?’
Je daad riep begrijpelijkerwijs extreme reacties op. Velen waren blij met de dood van de president, anderen eisten niets minder dan de doodstraf.
‘Dat laatste heb ik altijd een bijzonder ironische reactie gevonden. Maar goed, in de Bijbelse zin hadden de mensen die schreeuwden om bloed recht van spreken. Ik had met voorbedachten rade hun leider vermoord, ik bekende onmiddellijk en toonde geen berouw. Als er ooit een perfecte kandidaat was voor de stoel dan was ik het. En ik was en ben bereid elke straf te ondergaan, en ook om mijn daad ten overstaan van Amerikaanse rechters toe te lichten en te verdedigen. Het ligt niet aan mij dat ik nooit ben uitgeleverd.’
Maar dat is wel de enige reden dat je nog leeft.
‘Niet alles met een hartslag leeft.’
Nog een kwartier, zegt de bewaker. De aankondiging leidt tot een verandering in G.’s houding. Hij leunt achterover en vraagt me waarom ik niet reageerde op zijn opmerking van zojuist, dat ik een van de mensen was geweest die vonden dat er iets moest gebeuren. Het is voor het eerst dat hij het initiatief neemt, dat hij zijn superieure maar enigszins passieve antwoordpatroon doorbreekt. Hij vraagt me waarom ik zo heb aangedrongen hem te spreken. Waarom al die journalisten in de loop der jaren zijn afgehaakt, maar ik niet. Ik antwoord hem dat het mijn journalistieke plicht was aan te houden. Hij schudt het hoofd. ‘Dat is niet de echte reden.’
Ik voel me een getuige van je daad. Ik heb die dagen nauwelijks geslapen, ik zat aan de televisie gekluisterd.
‘Dat is ook niet de echte reden.’
Wat is volgens jou dan wel de echte reden?
‘Laat me je een vraag stellen. Toen je de president zag neergaan, toen je die bruut ineen zag krimpen, toen je al die perverse macht in één klap opgeheven zag worden, wat dacht je toen? Of nee, wat voelde je toen?’
Ik was verdoofd. Ik voelde veel tegelijk, en niets in het bijzonder.
‘Heb je erover geschreven?’
Nooit.
‘Weet je, de directeur staat het soms toe onder strikt toezicht gebruik te maken van internet. Toen de president nog leefde was je werk, viel me op, geëngageerd tot zeer geëngageerd te noemen. Je maakte je zorgen, je wist dat de wereld gebaat was bij een andere president. Maar na de moord heb je nooit meer over politiek geschreven. Je schreef over universiteiten, over sport, over boeken, over wetenschap, eigenlijk over alles behalve politiek. Mijn daad is een breekpunt in jouw carrière geweest. Weet je wat ik denk? Ik denk dat mijn daad jou de relativiteit van je woorden heeft doen inzien. En dat is begrijpelijk. Een daad bewerkstelligde wat geen enkel woord ooit zou kunnen: de wereld veranderen.’
‘Nog vijf minuten,’ zegt de bewaker, ‘afronden.’
Nog vijf minuten. Een tweede kans om hem te spreken zal ik vermoedelijk niet snel krijgen. Misschien wel nooit. Maar nog voor ik kan reageren op G.’s analyse, zegt hij al te weten wat mijn laatste vraag is: hoe het toch kan dat iemand als hij, goed opgeleid en afkomstig uit de middenklasse, tot zo’n daad in staat is geweest, hoe hij aan die kant van de tafel is terechtgekomen? ‘Maar eigenlijk wil je me een andere vraag stellen,’ gaat hij verder. ‘Eigenlijk, in het diepst van je hart, wil je me vragen hoe het kan dat ik aan deze kant van de tafel ben terechtgekomen en jij, iemand met met nagenoeg dezelfde idealen, overtuigingen en zorgen als ik, aan die kant is blijven zitten.’
Ik krijg moeilijk adem, en ben me er nauwelijks van bewust dat ik knik. Inderdaad, hoe is dat mogelijk?
‘Weet je zeker dat je dat wilt horen? Het antwoord is namelijk simpel.’
Hoewel ik niet zeker ben of ik het wil horen, kan ik niet meer terug. Ik knik opnieuw.
‘Ook voor mensen die geëngageerd zijn, blijft het de vraag welke vorm van engagement het beste bij hen past. Natuurlijk is er ook de kwestie van functionaliteit; welke vorm van engagement ze de grootste slagingskans toedichten, et cetera. Ik heb me verdiept in geweren en schutters, maar ik denk niet dat ik meer uren heb besteed aan mijn training dan jij aan het kijken van satirische internetfilmpjes. De uiteindelijke keuze voor de vorm dieper is, persoonlijker, irrationeler dan deze praktische overwegingen. Er is geen fundamenteel, onoverbrugbaar verschil tussen jou en mij. Ik kende de buurt, jij niet. Dat ik hier zit en daar is een kwestie van smaak en toeval geweest, niets meer en niets minder.’
Voor ik het met hem oneens kan zijn, zegt de bewaker dat onze tijd erop zit. G. groet me niet, en kijkt niet om terwijl hij wordt weggeleid. Wanneer hij naar rechts wordt gedirigeerd, vang ik een flits van zijn profiel op, de geprononceerde neus en die mysterieuze glimlach, waarvan ik me voor de rest van mijn leven zal afvragen of hij wreedheid of toch vooral compassie uitdrukte.